Allerzielen
Once you’ve been in the dark
you learn to appreciate everything that shines
Donderdag 30 oktober, Woods, Ierland
Ik reed de met populieren omzoomde laan in: een zich in de aantrekkende wind bewegende tunnel van okergeel, karmozijnrood en chocoladebruin. Met Eireann, de Ierse weersdienst, voorspelde voor de komende 48 uur een noordwesterstorm. De kans was dus groot dat de weg waaraan de school van mijn dochter ligt er morgen heel anders uit zou zien. Mijn nationaliteit is Nederlands. In dit land, dat bol staat van de mythen en sagen, word ik verondersteld een toonbeeld van Hollandse nuchterheid te zijn. Iemand die weinig opheeft met bijgeloof. En dat klopt: nuchter tot op het bot. In tegenstelling tot Neal. Maar ja, die is hier dan ook geboren. Ik wierp een blik op mijn horloge. Hopelijk stond Anna niet buiten te wachten: ze is nog zo klein en het weer is zo slecht. Ik ging ervan uit dat haar lerares haar in het klaslokaal had opgevangen en zuchtte. Met moeite had ik me thuis weten los te rukken van mijn laptop: ik hikte tegen een deadline aan. De school kwam in zicht en ik parkeerde recht voor de poort. Het uitgestorven schoolplein lag vol met afgevallen bladeren die een opzwepende Derwisj dans uitvoerden.
"Shit!"
Ik rende het plein over, beklom de uitgesleten treden en betrad de rood betegelde hal. In de verte kwam Imogen, Anna's lerares, me al tegemoet.
"Aah, daar ben je! We maakten ons ongerust. Niet Anna?" Het klonk als een onderonsje waarin ik er als moeder bekaaid vanaf kwam.
"Excuus. Ik moest nog wat dingen op het laatste moment afmaken", stamelde ik buiten adem. Ik keek naar mijn dochter. Ze had haar felrode teddy jasje al aan. In haar hand hield ze een papier.
"Wat heb je daar, schat?"
"Morgen is er een groot Halloween verkleedfeest op school." Imogen straalde alsof Voldemort himself op bezoek zou komen. "Ook de kleintjes mogen verkleed komen." Ze boog zich vertrouwelijk naar Anna over en knipoogde. Vervolgens richtte ze haar blik weer op mij. "Hoe enger hoe leuker!" kirde ze. Anna stond er een beetje stil en bedremmeld bij en staarde naar de grond. Ik pakte de flyer uit haar kleine, koude hand. Mijn ogen vlogen langs de tekst, maar vooral langs de afbeeldingen. Automatisch deed ik een stap naar achteren.
"Dan denk ik dat Anna morgen niet naar school komt, Imogen." Anna's lerares stak een weerbarstige rode krul achter haar oor en sloeg haar armen over elkaar. Ik zag haar denken.
"Ik vind Anna nog veel te jong hiervoor”, vervolgde ik. “Nee, corrigeerde ik mezelf, ‘daar gaat het eigenlijk niet eens om. Ik houd niet van 'feestjes' waarin de dood en kinderen doodsangst aanjagen de hoofdrol heeft." Anna kwam naast me staan en greep mijn hand. Imogen schudde glimlachend haar hoofd.
"Kom, kom, mevrouw Stephens, zo heftig wordt het allemaal niet, hoor. De kinderen mogen een pompoen uitsnijden, waarbij we ze uiteraard helpen en ze mogen verkleed naar de les komen." Anna's lerares zakte door haar knieën zodat ze op ooghoogte met mijn vijfjarige dochter kwam.
"Lijkt het je niet leuk om als een gemene heks naar het feestje te komen, Anna?" Mijn dochter schudde ontkennend haar hoofd en keek naar mij op.
"Ik wil als een roze elfje, mama", antwoordde ze met haar heldere kinderstem. Ik keek Imogen aan.
"Je hoort het.” Imogen schraapte haar keel, leek naar woorden te zoeken.
"Mevrouw Stephens, ik weet dat in uw cultuur Halloween minder ingeburgerd is dan hier in Ierland, maar...." Ik onderbrak haar. "Vergis u niet. Nederland loopt voorop wanneer het gaat om het overnemen van gewoonten uit andere landen.” Een beetje weemoedig dacht ik terug aan mijn eigen jeugd in Noord-Holland waar we gewoon waren het feest van St. Maarten uitgebreid te vieren. Er kwam geen bloederig detail bij aan te pas. “Ik heb er niets mee”, vervolgde ik. “Evenmin wens ik mijn dochter ermee kennis te laten maken."
"Maar u bent katholiek”, bracht Anna’s lerares ertegenin. “Ik bedoel..." Imogen was niet van plan zich te laten afschepen, zoveel was duidelijk. Ik begreep dat de lerares van mijn dochter doelde op het feit dat Neal en ik bewust voor rooms-katholiek onderwijs voor Anna hadden gekozen en dat men ervan uitging dat we de rituelen die hierbij hoorden zonder uitzondering onderschreven. Dat dit in Ierland vrij nauw luisterde, had ik niet verwacht. Toen Anna na de zomervakantie vijf was geworden, hadden we een basisschool in de buurt uitgezocht die ons aansprak. Pas vanaf haar zesde jaar echter was ze leerplichtig. Liam ging naar een openbare school buiten Woods. Ook op zijn school was er veel aandacht voor het feest, maar gelukkig had hij er bar weinig belangstelling voor. Ik knikte.
"Dat klopt. Voor mij is Allerzielen, twee november, een bijzondere dag. De dag waarbij ons gezin stil staat bij de mensen die ons zijn ontvallen en die ons dierbaar zijn, maar Halloween vieren we bewust niet." Imogen kneep haar lippen op elkaar.
"Zoals u wenst. Dan zien we Anna volgende week weer." Ik knikte afgemeten.
"Precies."
Terug naar huis zat Anna stil naast me. Ik keek opzij naar het ernstige, gesloten gezichtje. Af en toe moest ik bijsturen. De wind was toegenomen van hard naar stormachtig en rukte brutaal aan de wagen.
"Was je graag naar het Halloween feest gegaan, lieverd?" Ik ontweek een afgebroken tak die midden op het wegdek lag. Mijn dochter schudde ontkennend haar hoofd.
"Ik vind de lichtjes, de lantaarns en de witte bloemen veel mooier." Het ontroerde me dat ze zich de viering van vorig jaar nog wist te herinneren. Ze draaide zich naar me om en keek me aan. "Gaan we dit jaar weer, mam?" Ik knikte zwijgend. Het was ondertussen al zeven jaar geleden, maar Lilibeth maakte deel uit van ons samengestelde gezin en niet slechts tijdens Allerzielen. Haar foto stond op de schouw in de woonkamer en nu Anna ouder werd vroeg ze vaker naar haar overleden zusje. "Ik vind de plaatjes op dat papier eng", vervolgde Anna. Ze keek naar de flyer met de aankondiging van het Halloween feest die ik recalcitrant tot prop had verfrommeld en die nu op het dashboard lag, in afwachting om weggegooid te worden zodra we thuis waren. Ik was het met haar eens. Ook ik vond de afbeeldingen veel te expliciet voor vier- en vijfjarigen.
"Je hoeft er niet heen, lieverd. Op twee november gaan we samen met papa en Liam naar St. Ruadan's Cemetery."
Twaalf jaar geleden was ik naar Dublin gekomen om gedurende elf maanden aan Trinity College een taalcursus met academische vakken te volgen. In Nederland had ik Engelse literatuur gestudeerd, maar ik wilde me specialiseren, hoewel ik nog niet precies wist waarin. Ik was zoekend en weduwnaar Neal vond me. Ik leerde hem kennen in een pub in Temple Bar; de met klinkers geplaveide uitgaanswijk aan de Liffy. Theatertjes, straatartiesten, Aziatische eettentjes en vooruitstrevende boetiekjes: Temple Bar heeft het allemaal. Neal werkte er als leraar fotografie aan het Dublin Institute of Photography. We werden verliefd, trouwden en tegenwoordig wonen we in een landelijk gebied buiten de hoofdstad. Neal is nu freelancefotograaf en werkt voor een aantal grote kranten. Ik werk vanuit huis als vertaalster. Het geluid van mijn mobiele telefoon haalde me terug naar het heden. Het was Neal.
"Lieverd, ik ga het niet redden om vanavond thuis te zijn. Het is hier inmiddels bar en boos. Mijn vlucht is geannuleerd.” "Hier" was Schotland. Neal zat een aantal dagen voor een opdracht in de Schotse hoofdstad. "Houd het weerbericht goed in de gaten", waarschuwde hij. “De voorspelling is dat Borrum in de loop van de avond aan land komt in het noorden. De piek van de storm zal in Ierland vannacht zijn en morgenochtend."
"Je bent toch wel thuis voor Allerzielen?" Neal stelde me gerust.
"Dat verwacht ik wel. Ik houd je op de hoogte. Doe voorzichtig, geef Liam en Anna een kus van me. Ik houd van je."
"Ik ook van jou."
Ik verbrak de verbinding en staarde door het keukenraam naar buiten de tuin in. Het werd al schemerig. Achter in de tuin, tegen de schutting, had zich een hele berg bruin, verlept herfstblad opgehoopt. Liam, Neal's veertienjarige zoon uit zijn eerdere huwelijk met Gaile, kwam de keuken ingelopen. Gaile was overleden toen hij zeven jaar oud was. Nóg een reden om ook dit jaar weer het Lichtjesfeest op St. Ruadan’s Cemetery te bezoeken, al kwamen we in de praktijk slechts met Kerstmis in de kerk.
"Wie was dat?" Hij opende de koelkast. "Is er nog iets te eten? Ik heb trek."
"Je vader. Hij redt het niet om vanavond thuis te zijn. In Edinburgh ondervinden ze al veel last van Borrum. Zijn vlucht is geannuleerd." Liam voorzag een boterham van hagelslag: hij was praktisch verslaafd aan het oer-Hollandse broodbeleg dat zijn oma uit Nederland ons met regelmaat toestuurde.
"Hij is toch wel bijtijds thuis voor Allerzielen?" Zijn stem klonk verontrust. "We gaan ieder jaar." Ik knikte. "Allerzielen is pas over drie dagen. Tegen die tijd is Borrum wel uitgeraasd." Ik keek om me heen. "Waar is Anna?"
"Boven. Op haar kamer aan het spelen." Mijn mobiel ging weer over. Een onbekend nummer. Fronsend nam Liam me op. De vrouwenstem die zich meldde kwam me ergens bekend voor, maar toch kon ik haar niet plaatsen.
"Oh, mevrouw Stephens, wat ben ik blij dat ik u tref! Ziet u, de kaarsen en de lantaarns voor de Lichtjesavond moeten opgehaald worden in de kerk, maar ik zit met allemaal zieken en degenen die niet ziek zijn, durven met dit weer nauwelijks de deur uit. Ik durf het bijna niet te vragen, maar zou u ons uit de brand kunnen helpen, misschien uw man?" Het was Brin O'Hara, de vrouw van de koster van de katholieke kerk in Woods. De katholieke begraafplaats St. Ruadan’s Cemetery met haar sfeervolle Mariakapel en apart gedeelte met kindergraven lag een stukje buiten ons dorp.
"Mijn man zit vast in Schotland vanwege het slechte weer." Ik keek naar Liam die me vragend aankeek. "Maar ik kan wel even langskomen, hoor. Geen probleem." Mevrouw O'Hara klonk duidelijk opgelucht. Toen ik de verbinding verbrak, schoot ik kort in de lach.
"Wat?" Liam had plaatsgenomen aan de keukentafel en stak het laatste stuk brood in zijn mond. Ik legde hem de situatie uit. "Kun jij even op Anna passen? Dan ga ik die spullen ophalen." Hij schokschouderde.
“Is goed. Maar waarom moest je lachen?”
"Ach, gewoon. We laten slechts één keer per jaar onze neus daar zien en toch weten ze ons blijkbaar te vinden." Mijn leren jack hing nog over de keukenstoel en ik trok het weer aan. "Nou ja, iets voor een ander kunnen betekenen is niet verkeerd." Ik griste mijn autosleutels van het aanrechtblad.
"Ben met een half uurtje terug."
Lilibeth, ons meisje, onze liefdesbaby, werd met dertig weken veel te vroeg geboren. Ondanks alle goede zorgen van artsen en verpleegkundigen ten spijt redde ze het niet. Haar organen waren onvoldoende ontwikkeld om te kunnen overleven. Het eerste jaar waren we allebei kapot van verdriet, maar Neal’s zoon was er ook nog: met terugwerkende kracht kwam Liam's rouwproces om zijn moeder door het overlijden van zijn zusje op gang. Hij had onze aandacht en liefde evenzeer nodig. Liam was zeven toen Lilibeth geboren werd, dus ook weer niet te jong om de impact te beseffen die het verlies van ons dochtertje op ons had. We gingen alle drie door een zware tijd van gemis en verdriet. Liam had ons hard nodig en op de een of andere manier vonden Neal en ik daardoor kracht en troost bij elkaar. We konden het niet laten afweten. Niet naar hem. Niet als paar. We hebben het gered en toen vijf jaar geleden onze Anna werd geboren, was dat zo'n enorm groot geschenk.
Ik werd verblind door tegemoetkomende koplampen en was terug in het heden. Het begon te regenen en de ruitenwissers deden hun werk. Het schemerde nog aan de horizon, in het westen, maar de straatverlichting was een half uur geleden al aangegaan. Ik huiverde, ondanks het feit dat ik hier in mijn veilige, warme cocon zat, afgesloten van de elementen.
Het stormde inmiddels en de takken van de bomen, nog aardig vol in blad door het zachte najaar, bogen -getergd door de felle rukwinden- door.
St. Ruadan's Church lag op een heuvel en werd omringd door indrukwekkende, oude eiken. De wind had hier vrij spel. Onheilspellend gierde ze om het oude, Gotische gebouw. De regen geselde mijn gezicht toen ik buiten stond en met moeite sloot ik het autoportier: Borrum had zich voorgenomen het me vooral niet gemakkelijk te maken. Ik haastte me de trappen op, mezelf op mijn kop gevend dat ik geen regenjack had aangetrokken. Eenmaal gearriveerd bij het portaal aan de westkant van het gebouw, schuilde ik een kort moment dankbaar onder het latei, alvorens ik op de elektrische bel drukte. Ik vond het een bevreemdende ervaring: deze confrontatie van de late Middeleeuwen met de vooruitgang van de twintigste eeuw. Alsof je Lancelot een machinegeweer in handen gaf om Guinevere van haar belagers te redden. Ik keek omhoog langs de donkere spitsboogramen met hun glas-in-lood afbeeldingen van de apostelen. Nergens brandde licht. Binnen hoorde ik de bel niet overgaan. Met mijn vlakke hand bonsde ik een paar maal hard op de deur. Het mocht een wonder heten indien iemand me binnen zou horen. Toch nog onverwacht werd de deur geopend. Ik staarde in het gezicht van een voor mij onbekende man en tegelijkertijd had hij iets bekends. Hij hield een lantaarn op waarin een kaarsvlam flakkerde en ademde zwaar.
"De elektriciteit is uitgevallen door de storm, maar kom verder." Aarzelend stapte ik het nagenoeg in duisternis gehulde voorportaal in.
"Waar is Brin? Mevrouw O' Hara, bedoel ik."
"Naar huis." Het klonk naargeestig.
"En haar man? Madden, de koster?"
"Ziek. U weet toch dat de griep rondwaart?" Ik negeerde zijn vraag. “Onze gemeenteleden zijn allen ver op leeftijd”, vervolgde hij. “Deze griep grijpt net zo razendsnel om zich heen als deze storm.”
"Maar wie bent ú dan?" Hij stak ter begroeting een bleke hand naar me uit. Ik schudde hem aarzelend. Hij voelde ijskoud aan. Blijkbaar deed de verwarming het ook niet.
"Seamus Scally, de broer van Brin.”
"En u weet van mijn komst?" Hij knikte.
"Oh ja. Ik weet van uw komst."
Ik wachtte af totdat hij er nog iets aan zou toevoegen. Iets geruststellends dat mijn komst rechtvaardigde. Maar dat gebeurde niet.
"Gaat u mee?" Hij tilde de lantaarn hoger en ik liep achter hem aan richting het middenschip van de kerk; slechts in de zijbeuken brandde een enkel waxinelichtje, waarvan het vlammetje grillig flakkerde. Vanuit de diepe schaduwen dook onverwacht een ivoorwit beeld van de apostel Paulus op. De discipel leek me met een strenge blik te volgen. Omdat het volle maan was, viel er een streep fosforescerend licht over de kerkbanken en de vloer. In de verte, buiten in de vallei, klonk gerommel van onweer.
"Ook dát nog...." mompelde ik. Seamus draaide zich half om. Bij het schijnsel van de lantaarn in combinatie met het maanlicht, kon ik hem wat beter bekijken. Hij had zwart, steil achterover gekamd haar, in combinatie met een bleke gelaatskleur en dunne, zuinige lippen. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat deze mond in een gulle schaterlach kon uitbarsten. Toen het weerlichtte, zag ik dat zijn ogen donkerbruin waren. En doordringend. Ineens wist ik het: het was alsof ik naar professor Sneep uit de Harry Potter films keek. Ik schoot bijna in een zenuwachtige lach. Terwijl we langs het doksaal van het priesterkoor liepen, bliksemde het wederom. Boven het hoofdaltaar hing het kruis met het corpus. Onveranderlijk. Veilig. Seamus opende een deur en we kwamen in de sacristie. Ook hier brandde geen licht. Achter in het vertrek, dat naar wierook en rozenhout rook, bevond zich een deur. Hij opende hem en er klonk een knarsend geluid.
"Hier de trap op. Pas op, hier en daar zit een traproede los." Zijn ademhaling kwam zwaar en onregelmatig. Ik kon zijn vrij magere gestalte in de schemering nauwelijks onderscheiden, want hij droeg een zwarte broek en dito overhemd. Ik keek naar zijn schoenen. Het licht van de lantaarn scheen erop. Zwarte loafers. What else? Met moeite onderdrukte ik een zenuwachtige giechel. Bordeelsluipers, noemde mijn moeder dit soort schoeisel. Het leek me echter onwaarschijnlijk dat iemand met een dusdanig uitgesproken voorkeur voor zwart zich met vijftig tinten grijs zou bezighouden, dus in plaats daarvan vroeg ik waar hij me naartoe bracht. Ik probeerde niet al te nerveus te klinken, maar kromp toch in elkaar toen één van de traptreden doordringend kraakte.
"Naar de dozen." Hij draaide zich half naar me om. "Daar komt u toch voor? De dozen met kaarsen en lantaarns."
"Jaja", haastte ik me te zeggen en ik zou hem van opluchting bijna om zijn hals gevallen zijn, maar ondertussen opende hij al de deur van een of ander achteraf kamertje met de opgewekte woorden: "Nou, hier is het dan."
Ik had de tegenwoordigheid van geest om de zaklamp van mijn mobiele telefoon aan te knippen - waarom had ik dat in hemelsnaam niet eerder gedaan! - en liep naar een viertal dozen die tegen de muur opgestapeld stonden. Een beetje schutterig bleef hij ernaast staan.
"Weet u, ik zou u graag helpen met sjouwen, maar ik heb COPD, dus helaas…” Het klonk verontschuldigend. Hij zuchtte hartgrondig. “Ik zou hier niet eens moeten zijn, onder de huidige omstandigheden.”
Ik geloof dat ik van pure opluchting onnozel breed naar hem grijnsde: eerlijk gezegd, had ik me van alles in mijn hoofd gehaald. Hoezo, nuchter tot op het bot? Toen ik de eerste doos pakte, ging het licht op de gang aan. Seamus liep meteen naar de schakelaar bij de deurpost. Het vertrek baadde van het ene op het andere moment in onbarmhartig tl-licht.
"We hebben weer stroom", merkte hij vrij overbodig op.
Ik had twee dagen last van het tillen van de dozen. Mijn armspieren protesteerden zelfs met autorijden. Uiteindelijk ging de viering van Allerzielen op St. Ruadan's Cemetery niet door. Storm Borran had drie bomen ontworteld en het was onverantwoord om de viering te laten doorgaan. De kaarsen mochten we houden. Volgens mij hebben we genoeg voorraad voor de komende drie jaar. Toen Neal de dag na Halloween weer thuiskwam, vertelde ik hem en Liam van mijn ervaring in de kerk. Ze hingen aan mijn lippen en moesten hartelijk lachen om mijn overspannen fantasieën.
"Mam, je hebt, hoe je het ook wendt of keert, een Halloween ervaring gehad”, merkte Liam op. Hij grijnsde plagerig van oor tot oor. Hier moest ik even over nadenken. Uiteindelijk schudde ik ontkennend mijn hoofd.
“Dacht het niet. Trick or treat is in dit huishouden geen lang leven beschoren.”